De schilders van de Napolitaanse school

De geseling, Museo di Capodimonte 1607

Michelangelo Merisi da Caravaggio kwam vanuit Rome in 1606 in Napels aan. Zijn tweede verblijf zou plaatsvinden in de jaren 1609 en 1610, vlak voor zijn dood. Het meest innovatieve kenmerk van zijn werk was het gepassioneerde ruwe, poëtische realisme, dat rechtstreeks was geïnspireerd op het dagelijkse leven. Zijn vroege schilderijen tonen deugnieten, charlatans, zigeuners en diverse dubieuze personages. Deze noviteit werd vervolgens in heel Europa geïmiteerd. Caravaggio's schilderkunst kenmerkt zich door een hevige licht-donker werking, die vaak toneel-achtig aandoet en een dramatisch effect heeft. Deze overdreven licht-donker werking noemen we clair-obscur. Caravaggio had een revolutie in de schilderkunst teweeggebracht die niet alleen gevolgen had voor de kunstenaars (zie Gentileschi vor een beschrijving van zijn invloed), maar ook voor de beschouwers, die werden uitgenodigd om een actievere rol te spelen: niet slechts als afstandelijke waarnemers, maar als ooggetuigen van wat zich voor hem ontvouwde (zie verder onder Contrareformatie) .

De Napolitaanse kunstenaars werkten op allerlei manieren, van decoratieve fresco’s op groot formaat in kerken uit de barok tot stillevens (Giuseppe Recco) en andere werken op doek voor particuliere verzamelaars. Zij assimileerden al snel de innovatieve elementen van het realisme, het gebruik van licht en de emotionele betrokkenheid zoals Caravaggio die had geïntroduceerd. Dat is te zien aan een groot aantal altaarstukken en religieus getinte werken uit die tijd. Battistello Caracciolo is een directe volgeling (caravaggist) van Caravaggio. De schilder Massimo Stanzione is een directe volgeling van Caracciolo.

De Spaanse schilder Jusepe de Ribera kwam in 1615 in Napels aan. Door het leven van gewone mensen af te beelden verbreedde hij het spectrum van mogelijke onderwerpen. De Spaanse onderkoning van Napels benoemde hem tot hofschilder. Hij was de schakel tussen de Spaanse schilderkunst en de Napolitaanse school. Hij was een van de meest originele kunstenaars in de traditie van Caravaggio. Het vroege werk van Ribera laat zich kenmerken door een dramatisch barok naturalisme, in donkere kleuren, met grote tegenstellingen tussen donker en licht. In Napels, waar hij als “Il Spagnoletto” bekend zou worden, onderhield hij er een groot atelier met veel leerlingen en domineerde de kunstmarkt.

De aanwezigheid van meesters van het academische Classicisme (verzamelbegrip voor kunststijlen die zich op de Griekse of Romeinse oudheid oriënteren), zoals Guido Reni (die kwam in 1622 aan in Napels) en Domenichino (die kwam om de kapel van San Gennaro van fresco’s te voorzien) inspireerde Bernardo Cavallino en andere schilders van de tweede generatie om naar een zorgvuldig bestudeerde verfijning te streven. Cavallino is een intelligente vertolker van de ontwikkelingen van het post-Caravagio-tijdperk tussen Napels en Rome. Zijn penseelstreek is bewogen en nerveus. Het naturalisme van Caravaggio wordt getemperd door een haast academische aandacht voor de houdingen en de compositorische structuren. De enigszins theatrale gebaren, de geïnspireerde gezichtsuitdrukkingen en een zekere dramatische dynamiek geven de schilderijen van Cavallino een onmiskenbare pathetische uitstraling.

Overigens was net als in een aantal andere Italiaanse kunstcentra, bijvoorbeeld Venetië, Genua en Bologna, maar in tegenstelling tot Rome en Florence, het kunstbedrijf in Napels nog middeleeuws van karakter. Het schildersgilde werd in 1665 met steun van de jezuïeten omgezet in een broederschap onder de naam SS. Anna e Luca de Pittori. Haar voornaamste taken waren het schildersonderwijs, de ondersteuning van arme schilders en het onderhouden van de gildekapel in de jezuïetenkerk. Pas in 1755 werd de Accademia del Disegno opgericht. Bij belangrijke opdrachten was de onderlinge concurrentie groot. De Dominici, de kroniekschrijver van de Napolitaanse schilders, vermeldt dat de schilders van de eerste generatie als Ribera, Corenzio en Caracchiolo zich heftig verzetten toen men voor de decoratie van de S. gennaro-kapel in de kathedraal de gerenommeerde schilders Reni, Domenichino en Lanfranco uit Rome liet komen.

Ondertussen leidde de invloed van Mattia Preti, een schilder met veel verbeeldingskracht, tot het gebruik van een helderder en rijker palet. Door invloed van de Venetiaanse traditie en door het lichtgebruik van Caravaggio op zijn eigen, nieuwe manier te mengen met de enorme rijkdom van de zestiende-eeuwse schilders, markeerde hij een keerpunt in de stijl van de Napolitaanse school en bereidde hij de weg voor het eclecticisme van Luca Giordano. In Napels maakt Preti zijn voornaamste meesterwerken, die gedeeltelijk in Napels zijn gebleven (Capodimonte, Palazzo Reale).

Tenslotte zette Luca Giordano dankzij zijn onuitputtelijke creativiteit de kroon op het werk van de hele eeuw. Giordano voelde zich net als Mattia Preti aangetrokken tot de Venetiaanse traditie en gaat de confrontatie aan met de Barok van Pietro da Cortona. Het chiaroscuro van Caravaggio laat hij daarmee in de steek. Hierdoor schilderde Giordano niet langer schilderijen in clair-obscur en ontwikkelde hij een stralende, fantasierijke en dynamische benadering in de vele schilderijen die hij vervaardigde voor kerken in Napels. Deze nieuwe stijl was een combinatie van verschillende stromingen en bereikte zijn hoogtepunt tijdens zijn tweede reis naar Florence en Venetië. De vrije figuren van Giordano braken met de regels van de klassieke schilderkunst en vormden daarmee een voorproefje van de achttiende-eeuwse kunst. Vanwege zijn uitzonderlijke productiviteit werd Giordano ook “Luca fa presto” genoemd.


Luca Giordano, 'San Genaro intercede junto a la virgen,
Cristo y el Padre Eterno por la peste' 1656 Palazzo Reale